Pantomime werd in het oude Rome op hoog Peil beoefend, maar is later door het christendom bestreden vanwege de erotische inhoud. Leefde in de 16e en 17e eeuw onder andere voort in commedia dell`arte (lazzi: mimische intermezzo`s in de komedie; in Engeland: `Italian night scenes`) en vooral in de danskunst.
In de 19e eeuw werd Pantomime een zelfstandige kunstvorm, vooral door toedoen van Jean-Baptiste Gaspard Deburau (1796-1846), die de melancholieke Pierrot creëerde, gekleed in een ruim wil pak met zwarte noppen en met een wit geschminkt gezicht.
In de 20e eeuw legde de Fransman Etienne Decroux de basis voor de autonome mime, `l`art du silence`; hij was de leermeester van Marcel Marceau (1923), die de figuur Bip (1947) creëerde. In Nederland dient genoemd te worden: Rob van Reyn (geb. 1929), in België: M.A. Hoste. Pantomime was ook een dankbaar middel in de stomme film (Charlie Chaptin, Buster Keaton).
De pantomime kent een lange geschiedenis, die begon in de Griekse en Romeinse oudheid en via de commedia dell’arte uitkomt bij de witgeschminkte pierrots waarmee de pantomime nog vaak wordt geassocieerd. De reputatie van pantomime als zwijgende theatervorm vindt zijn oorsprong rond 1700, wanneer autoriteiten de theatergroepen aan banden leggen, onder andere met een verbod tot spreken. Zo werd de stille pantomime geboren.
Noodgedwongen, maar niet monddood, groeit de pantomime uit tot een bijzonder populair entertainment in Parijs. In het begin van de negentiende eeuw ontwikkelt Jean-Gaspard Debureau de eerste bekende pierrot in Parijs. Maar tegen het eind van deze eeuw was de pantomime door een reeks van slechte imitators verworden tot een lege kopie van Debureau’s talent.
Uit verzet tegen het oppervlakkige melodrama met zijn grote, holle gebaren, ging Etienne Decroux (1898-1991) op zoek naar de pure beweging, het lichaam van de acteur als essentie van theater. Hij richtte in de jaren twintig van de vorige eeuw een eigen school op. Marcel Marceau (1923-2007) was een van zijn leerlingen. Terwijl Decroux steeds meer de abstracte kant van de beweging als expressie ontwikkelde, ging Marceau de kant op van de herkenbare pantomime. Met zijn meest bekende personage, Monsieur Bip, herintroduceerde Marceau de tragische clown met het witgeschminkte gezicht. Zo werd Marceau voor de twintigste eeuw, wat Debureau was voor de negentiende.
________________________
Tegenwoordig wordt vaak laatdunkend over de pantomime gesproken. Toch is deze theatervorm ook in Nederland lange tijd populair geweest. Twee oudgedienden uit de mime kunnen daarover meepraten. Rob van Reijn (1929) werd alom bekend met zijn Mannetje Maccus. Hij reisde met zijn (solo)voorstellingen over de wereld en trok volle zalen in Carré en de Amsterdamse stadsschouwburg. Ook de shows van Funhouse, in 1967 opgericht door Rob van Houten (1939), waarin pantomime werd gemixt met revue, waren in de jaren zeventig geliefd. Beiden hebben gezien hoe de pantomime opnieuw is afgegleden naar toeristenvermaak op de Dam. Van Houten: ‘De eerste keer dat ik Marceau zag was dat geweldig. Maar Marceau herhaalde zichzelf waardoor de pantomime iets nostalgisch kreeg. Mime staat of valt met de persoonlijkheden die het uitvoeren. Op dit moment zijn die persoonlijkheden er niet. Door de vele na-apers is de pantomime een stoffige kunst geworden.’ Van Reijn: ‘Er zijn veel te veel Marceautjes met allerlei trucjes gaan rondhollen. Maar het gaat niet om de trucjes. Het gaat om de innerlijke beleving die tot uiting komt in de beweging. En daarmee kun je mensen laten lachen of ontroeren.’
‘Door de eeuwen heen is er sprake van een golfbeweging,’ vertelt Van Reijn verder. ‘Rond 1800 was Jan van Well een beroemde pantomimespeler en was de populariteit van de pantomime op een hoogtepunt. Daarna verwaterde het. De komst van de film bracht de pantomime weer terug.’ Charlie Chaplin, Buster Keaton en Stan Laurel werden dankzij hun mimische spel in de stomme film razend populair en waren voor Van Houten en Van Reijn grote voorbeelden. In die tijd zagen beiden ook Marceau en maakten ze voor het eerst, aan het begin van hun eigen carrière, kennis met de Franse pantomime. Ze maakten zich de pantomime eigen en gaven er een eigen draai aan.
Het onderscheid tussen mime en pantomime zit in de suggestie. Pantomime beeldt objecten uit die er niet zijn. Door de bewegingen van de spelers herkent het publiek de objecten, maar ook de situatie en de handelingen. De mime baseert zich niet op de herkenbare uitbeelding van objecten, maar legt de nadruk meer op de beweging zelf. Laurens Oliveiro, afgestudeerd aan de mimeopleiding: ‘De speler gaat een intentie of een dynamiek aan. Maar hij suggereert niet dat er een raam is als dat er niet is.’ Gegeven de houding van de mime ten opzichte van de pantomime was de afstudeersolo van Oliveiro verrassend. Het publiek werd met veel enthousiasme verwelkomd door een witgeschminkte clown met witte handschoenen, compleet met klassiek tenue van zwarte broek en gestreept shirt. Oliveiro combineerde in zijn korte onemanshow een aantal pantomimeacts met een monoloog over een misbruikte jongen. Oliviero: ‘Ik zat op de mimeopleiding en vond dat ik dan ook pantomime moest kunnen. In die zin was mijn afstudeersolo ook een reactie van de tendens op school om steeds meer de nadruk te leggen op de spelerskant. Terwijl ik vind dat ook de technische vaardigheden van de pantomime heel belangrijk zijn om te leren.’ Om nu meteen te spreken over een opleving van de pantomime door een nieuwe generatie zou een te snelle conclusie zijn. Maar Oliveiro ziet wel degelijk een toekomst voor de pantomime. ‘Marceau heeft gezegd dat de pantomime in de 21e eeuw een grote rol zal spelen. Ik denk dat het dat inderdaad doet, maar in een andere vorm. In hiphop en breakdance zijn veel technieken en bewegingen te zien, die zijn terug te voeren zijn op de pantomime. Alleen weten die makers dat zelf niet.’
Met dank aan Erica Smits.
Gepubliceerd in TM (november 2007)