Pantomime in NL

De vernieuwende invloed van de mime

Eerst was toneel toneel en dans dans. Dat onderscheid werd diffuser nadat in de jaren zestig van de vorige eeuw de mime corporel van Etienne Decroux in Nederland was geïntroduceerd. In eerste instantie was deze vorm van theater, waarin lichaam en beweging centraal staan, waarin beelden belangrijker zijn dan woorden, waarin eigenheid van de maker het uitgangspunt vormt, voor velen ongrijpbaar en ondefinieerbaar. Maar in de loop van de tijd maakte de mime in Nederland een sterke ontwikkeling door, in eerste instantie via groepen als Carrousel en Bewth, gevolgd door een generatie die werd aangevoerd door Nieuw West, Suver Nuver en Carver.

De afgelopen seizoenen leek de ontwikkeling tot staan gekomen, maar een nieuwe generatie theatermakers, onder wie Lotte van den Berg, Boukje Schweigman en Jetse Batelaan, blijkt geïnspireerd door het in de mime ontwikkelde vocabulaire nieuwe wegen te kunnen inslaan.

________________________

Eerste Nederlandse mime

In 1952 richt Jan Bronk de Stichting Nederlandse Pantomime (SNP) op. Als leerling van de Franse mimespeler en Decroux-leerling Marcel Marceau is Bronk in aanraking gekomen met de mime corporel. Will Spoor, die lessen heeft gevolgd bij Decroux, sluit zich in 1954 bij de stichting aan. Onder de leden zijn eveneens Rob van Reijn,Frits Vogels en Rob van Houten. In de eerste jaren maakt de SNP een aantal voorstellingen in de traditie van het zwijgende spel van Marcel Marceau. Hierin komt in 1956 verandering met de voorstelling Rood zien. Rood zien is een voorstelling die voor het eerst uitsluitend associaties oproept en waarmee ‘het eerste abstracte theaterstuk, zuiver op beweging stoelend’ in Nederland te zien is. ‘Verschijningsvorm en volgorde van beelden, die worden bepaald door lichamen, dienen om de fantasie te prikkelen zonder dat er een bewuste anekdote voor handen is.’ Mede dankzij de Decroux-invloed die Will Spoor meebracht, zet de Nederlandse mime een eerste stap uit de pantomime.

In de jaren zestig vindt een aantal belangrijke gebeurtenissen plaats. In 1962 wordt Pantomimetheater Carrousel, het latere collectief Theatergroep Carrousel, opgericht als onderdeel van de Stichting Nederlandse Pantomime. Frits Vogels richt in 1965 de School voor Bewegingstheater op, de voorloper van de huidige mimeopleiding aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. In 1968 wordt zijn opleiding bij de Amsterdamse Theaterschool ondergebracht. In diezelfde jaren beginnen zowel Will Spoor als Frits Vogels een eigen gezelschap: Mimetheater Will Spoor en Bewth. De mime heeft zich definitief gevestigd in Nederland.

________________________

De tachtigers

De vorm van mime die in Nederland in die periode ontstaat onderscheidt zich van andere disciplines door haar werkwijze. Een mimer begint doorgaans niet met het lezen van een toneeltekst aan een tafel, maar met ideeën en beelden die in het repetitieproces via improvisaties vorm krijgen. Alle materialen zijn daarbij geoorloofd: muziek, beweging en tekst. De scènes die daaruit voortkomen worden uiteindelijk samengebracht in één geheel: de voorstelling. De verschillende scènes en beelden zijn niet door een verhaal met elkaar verbonden, maar eerder associatief. Aan de toeschouwer de belangrijke taak om uit dat gefragmenteerde geheel een betekenis te halen. Het beeldende en associatieve karakter van veel mimevoorstellingen maakt dat er niet altijd sprake is van een eenduidige betekenis, waardoor iedere toeschouwer met zijn eigen associaties de voorstelling op een andere manier interpreteert.

Na Aktie Tomaat in 1969 vinden theatervernieuwers in de geïmproviseerde en gemonteerde manier van werken die de mime kenmerkt een methode om tot een nieuwe vorm van theater te komen. Er ontstaat een beweging binnen het theater waarin de muren tussen de disciplines op de schop gaan en de dominantie van de tekst niet langer vanzelfsprekend is. In het zoeken naar een nieuwe taal, een nieuwe werkwijze, een nieuw theater vinden de vernieuwers, zoals de makers van het Werkteater en regisseur Gerardjan Rijnders, inspiratie in de werkwijze en de beeldtaal van de mime.

Tegelijkertijd ontwikkelt ook de mime zich verder. De artistieke leiding van de mimeopleiding is in 1975 overgenomen door acteur Tom Jansen, die in de opleiding minder nadruk legt op de pure, abstracte bewegingskunst, maar aandacht geeft aan tekst. De strikte navolging van Decroux wordt ter discussie gesteld. De leerlingen die bij Jansen afstuderen vormen in de jaren tachtig de generatie die de pure bewegingskunst gaan mengen met teksten. Nieuw West (Marien Jongewaard, Dik Boutkan), Jan Langedijk en Suver Nuver (Dette Glashouwer, Peer van den Berg en Henk Zwart) brengen met hun spraakmakende voorstellingen vernieuwing in de mime.

Met hun generatiegenoten uit het theaterveld delen zij een grote maatschappelijke betrokkenheid en een artistieke vernieuwingsdrift, waarbij hun experimentele voorstellingen soms leiden tot explosieve confrontaties met het publiek. In 1987 brengen de makers van Nieuw West de nodige consternatie teweeg met Below Zero, waarin de spelers ten overstaan van het publiek enkele flessen jenever leegdrinken. De ongespeelde dronkenschap die deel uitmaakt van de vraag wat er zal gebeuren als de acteurs de controle over de voorstelling echt zullen kwijt raken, wordt op z’n zachtst gezegd niet door alle toeschouwers gewaardeerd.

Ook theatergroep Carver doet eind jaren tachtig zijn intrede in het Nederlandse theaterveld. Beppy Melissen, René van ’t Hof en Leny Breederveld verlaten Carrousel om gedrieën als Carver een eigen pad in te slaan. De voorstellingen van Carver beginnen vanuit een idee en komen tot stand met behulp van improvisaties. Zo ontstaat Café Lehmitz (1991) (bekroond met de Grote Theaterfestivalprijs 1991) vanuit een fotoboek en komt het idee Koorts (1992) voort uit George Orwells Down and out in Paris and London. Maar ook laat Carver zich in haar voorstellingen kenmerken door een combinatie van humor en tragiek. Alledaagse personages in alledaagse situaties en handelingen. Geen uitroeptekens zoals bij Nieuw West en Suver Nuver, maar geploeter van mensen die je aan het lachen maken en tegelijkertijd ontroeren.

De experimenten die voortkwamen uit Aktie Tomaat en alle vernieuwingen die daaruit volgden, vonden in eerste instantie plaats in de marge, om vervolgens hun sporen na te laten in het huidige theaterlandschap. Het beeldende theater en het bewegingstheater kreeg steeds meer erkenning, onder andere in de vorm van een subsidiepot voor de mime.

Veel van de groepen die in de jaren tachtig vernieuwing brachten laten vandaag de dag niet veel meer van zich horen. De groepen zijn opgeheven, de makers doorgestroomd naar andere gebieden. De generatie die ooit belangwekkend en spraakmakend was lijkt, op Nieuw West na, door haar inspiratie heen te zijn.


Een nieuwe generatie

De nieuwe generatie mimers lijkt het erfgoed van Nieuw West en Suver Nuver achter zich te laten. Makers als Boukje Schweigman en Jakop Ahlbom zijn niet op zoek naar een confrontatie met het publiek. Schweigman zoekt in haar werk naar manieren om de toeschouwer een nieuwe ervaring te laten ondergaan, zonder daarbij te willen shockeren of te provoceren. Ahlbom maakte onlangs Vielfalt, een humoristische voorstelling over een goochelaar en een wereld waarin mensen in televisies, banken en gootstenen verdwijnen. De voorstellingen van Bambie bestaan uit een afwisseling van humoristische scènes en poëtische beelden.

Wat niet is veranderd, is dat nog steeds verschillende theatermakers zich laten inspireren door de mime, ook de nieuwe generatie. Getalenteerde makers als Lotte van den Berg, Olivier Provily of Jetse Batelaan maken voorstellingen waarin opnieuw invloeden van de mime te vinden zijn.

Dat is ook niet verwonderlijk. Veel makers van de nieuwe generatie zijn immers opgegroeid met zowel het tekstuele repertoire als de experimentele marge. Zij hebben geleerd dat er meer is dan Shakespeare en Tsjechov. Dat er andere middelen zijn dan de tekst om hun artistieke ei kwijt te kunnen. Dat makers zich ook kunnen baseren op eigen, divers materiaal, dat ze geen causaal opgebouwd verhaal hoeven te vertellen, dat ze niet alles hoeven uit te leggen, maar dat ze ruimte kunnen laten voor associaties en verbeelding.

Ook de makers uit die nieuwe generatie werken op basis van ideeën, beelden en improvisaties. Hun voorstellingen zijn gefragmenteerd en beeldend. Club Rodeo van Alexandra Broeder (Toneelacademie Maastricht 2003), te zien geweest in de Serie Nieuwe Theatermakers, is ontstaan uit improvisaties met spelers als Bianca van der Schoot en René Geerlings, die dan wel weer uit de mime komen. Ook Toe vader, drink en Broeders van Jetse Batelaan (Regieopleiding 2003) zijn begonnen met een idee dat op de vloer een vorm kreeg. En Fragmenten van Olivier Provily (Regieopleiding 2001) bestaat letterlijk uit fragmenten, die de toeschouwer tot een geheel mag associëren.

Behalve de manier van werken zijn ook andere mime-kwaliteiten in het werk van deze makers te vinden. Zoals het belang van het beeld en de ondergeschiktheid van de taal aan het beeld. De voorstellingen van Lotte van den Berg, Gienke Deuten en Jetse Batelaan tonen dat een beeld soms meer kan zeggen dan duizend woorden. In Mobil, dat Gienke Deuten samen met Bram de Goeij afgelopen zomer speelde op verschillende festivals, staat een vrouw op het punt haar man te verlaten en de horizon tegemoet te rijden met een aantrekkelijke, maar onbekende automobilist. Ze trekt haar hoge hakken aan, stift haar lippen en doet een sjaaltje om. Ze komt buiten en ziet dat de man al is weggereden. Met haar mooie hakken en haar gestifte lippen staat ze daar maar. Haar sjaaltje wappert in de wind van een ventilator. Dat beeld zegt genoeg; je hart breekt.

________________________

Humor en tragiek

Het gegeven dat er doorgaans geen verhaal in de traditionele zin van het woord wordt verteld in de mime maar een groter belang wordt gehecht aan associaties en beelden, heeft zo zijn gevolgen voor de structuur van de voorstelling en de invulling van de personages. De personages die rondlopen in de wereld van Carver of Bambie zijn geen rationeel ingestelde of handelende karakters. Ze worden ook niet psychologisch ingeleefd gespeeld, maar eerder door middel van kleine, alledaagse handelingen getoond. Dat geldt ook voor de personages in de voorstellingen van Deuten en Batelaan. Vaak is het zo dat het leven hen overkomt. Niet dat ze apathisch zijn; ze willen wel, maar weten niet hoe. In hun pogingen zijn ze stuntelig en oprecht en daardoor grappig en ontroerend tegelijk. Zoals de vader in Toe vader, drink die best met zijn dochter mee naar huis wil, maar toch nog een biertje neemt. Of de man in Bambie 10 die in de kleine ruimte van de voetbalkantine blijft rennen en daarbij steeds tegen de muren en de ramen opknalt. Als een vlieg die naar buiten wil, maar steeds tegen het glas opbotst. De humor en de tragiek die zo kenmerkend zijn voor het werk van Carver, is op deze momenten ook terug te zien in het werk van de nieuwe generatie.

De voorstelling Kale bomen ruisen niet die zes oktober in première ging, roept nog een andere vraag op. Deze voorstelling, geschreven door ex-mimer Magne van den Berg en in de eindregie van Jetse Batelaan, toont geen enkel conflict. Twee vrouwen (Ria Marks en José Kuijpers) zitten op hun campingstoeltjes en praten. Hun gesprek bestaat uit louter clichés, dooddoeners en gebakken lucht. Daar komt bij dat ze het bijna voortdurend met elkaar eens zijn. Waar bij een meer traditioneel opgebouwde voorstelling sprake is van een expositie, een ontwikkeling en een hoogtepunt, is dat in de voorstellingen van Batelaan doorgaans niet het geval. De spanning zit daar in kleine handelingen, momenten of gebeurtenissen. In een voorstelling als Broeders van Jetse Batelaan gebeurt niets en tegelijkertijd ontzettend veel. Het gezamenlijk drinken van een kopje koffie krijgt een enorme nadruk. De vraag is dan hoe weinig conflict een voorstelling kan verdragen. Kale bomen ruisen niet bijvoorbeeld blijft hangen in het gebabbel van twee, overigens heel grappige, vrouwen.

Hoewel de voorstellingen van Lotte van den Berg, Jetse Batelaan en Olivier Provily heel verschillend zijn, hebben ze de mime-invloeden met elkaar gemeen. Het beeldende karakter van hun voorstelling heeft wellicht te maken met het zoeken naar een vertraging of een verstilling in het theater. Meer dan een confrontatie, meer dan een nieuwe manier van theatermaken, zoals de generatie van de jaren zeventig en tachtig, zoekt de jonge generatie theatermakers (mime of niet-mime) naar een nieuwe verbeelding die het hectische dagelijks leven in deze tijd niet kan bieden. En vindt de mogelijkheden daarvoor in de beeldende zeggingskracht van de mime.

(met dank aan Erica Smits)

________________________